Het Hooglied van Mozes

Het Hooglied van Mozes wordt gesproken door Mozes op het moment dat hij zijn leiderschap aan Jozua doorgeeft.
Het belang van dit lied wordt duidelijk in Openbaring: in Openbaring 14:3 zingen de 144.000, de verlosten van de eindtijd, een lied, “alsof het nieuw is”. In Openbaring 15:3 maakt Johannes echter duidelijk dat dit lied het Hooglied van Mozes is. Met andere woorden, dit lied is iets dat wij als gelovigen van de eindtijd moeten inzien en ons vertrouwd maken!
Dit lied is te vinden in Deuternonomium 32:1-43, maar voor de volledigheid kun je de hele tekst hieronder vinden.

Luister, gij hemelen, en ik zal spreken; aarde hoort de woorden van mijn mond.

Mijn leer zal druipen als een regen, mijn rede vloeit als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als druppelen op het kruid.

Want ik zal de Naam des HEEREN uitroepen; geef onze God grootheid!

Hij is de Rots, Zijn Werk is volkomen; want al Zijn wegen zijn gerecht. God is waarheid, en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij.

Zij hebben zich verdorven; hun vlek is niet de vlek van Zijn kinderen; het is een verkeerd en verdraaid geslacht.

Zult gij dit de HEERE vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, die u verkregen, die u gemaakt en u bevestigd heeft?

Gedenk de dagen van ouds; merk op de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouderen, en zij zullen het u zeggen.

Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israels.

Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer van Zijn erfenis.

Hij vond hem in desolaat land, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem rond, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.

Gelijk een adelaar zijn nest opmaakt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen spreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vleugels;

Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was geen vreemde god met hem.

Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij de opbrengst van het veld mag eten; en Hij deed hem honig zuigen uit de rotsen, en olie uit de vuursteen;

Boter van koeien, en melk van klein vee, met het vet der lammeren en der rammen, van het ras van Bazan, en de geiten, met het vet van nieren van tarwe; en het druivenbloed, puur wijn, hebt gij gedronken.

Zoals Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden!); en hij liet God varen, die hem gemaakt heeft, en versmaadde de Rots van zijn behoud.

Zij hebben Hem tot jaloezie gedreven door vreemde goden; door gruwelen hebben zij Hem tot toorn verwekt.

Zij hebben aan de duivelen geofferd, niet aan God; aan de goden, die zij niet kenden; nieuwe, die van nabij gekomen waren, voor welke uw vaders geen angst hadden.

De Rots, die u gemaakt heeft, hebt gij vergeten; en gij hebt vergeten de God, die u gevormd heeft.

Als de HEERE het zag, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochters.

En Hij zei: Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen; Ik zal toezien, hoe hun einde zal zijn; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen, in welke geen geloof is.

Zij hebben Mij tot jaloezie gedreven met alles wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden;

Ik dan zal hen tot jaloezie drijven door diegenen, die mijn volk niet zijn; door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.

Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal branden tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten.

Ik zal kwaden over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten.

Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, verslonden door brandende hitte en bitter verderf; en Ik zal de tanden der beesten onder hen schikken, met het gif van slangen van het stof.

Van buiten zal het zwaard beroven, en uit de binnenkameren de verschrikking; ook de jongeling, ook de jonge dochter, het zogende kind en de grijze man.

Ik zei: In alle hoeken zou Ik hen verstrooien; Ik zou hun gedachtenis van onder de mensen doen ophouden;

Ware het niet dat Ik de toornigheid des vijands schroomde, opdat hun tegenpartijen zich niet vreemd mochten houden; dat zij niet mochten zeggen:

Onze hand is hoog geweest; de HEERE heeft dit alles niet gedaan.

Want zij zijn een volk wars van advies, noch is er begrip in hen.

O, dat zij wijs waren; zouden zij dit vernemen, zij zouden op hun einde letten.

Hoe zou een enkeling een duizend jagen, en twee tien duizend doen vluchten, behalve dat hun Rots hen verkocht, en de HEERE hen verstomd had?

Want hun rots is niet gelijk onze Rots, zelfs onze vijanden die rechters zijn.

Want hun wijnstok is uit de wijnstok van Sodom, en uit de velden van Gomorra; hun wijndruiven zijn vergiftige wijndruiven; hun trossen zijn bitter.

Hun wijn is vurig drakenvenijn, en een wreed adderenvergift.

Is dat niet bij Mij opgesloten, verzegeld in Mijn schatten?

Mijn is de wraak en de vergelding, te zijner tijd zullen hun voeten wankelen; want de dag van hun ondergangs is nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, gebeuren snel.

Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien, dat hun kracht is weggegaan, en niemand wordt verstomd noch verlaten.

Dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden; de rotssteen, op welken zij vertrouwden?

Wie at het vet van hun slacht offers, en wie dronk de wijn van hun drank offers; laat hem opstaan en u helpen, en uw bescherming zijn.

Ziet nu, dat Ik, IK DIE IK BEN, en geen God met Mij, Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel; en er is niemand, die uit Mijn hand redt!

Want Ik zal Mijn hand naar de hemel opheffen, en Ik zal zeggen: Ik leef in eeuwigheid!

Indien Ik Mijn glinsterend zwaard slijp, en Mijn hand het oordeel grijpt, zo zal Ik wraak nemen op Mijn vijanden, en die mij haten belonen.

Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; met het bloed van de slachtoffers en de gevangenen, vanaf het begin van de wraak op de vijand.

Juicht, gij heidenen, met Zijn volk! want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij zal wraak nemen op Zijn tegenstanders, en zal genadig zijn voor Zijn land en Zijn volk.

Download PDF: Het_Hooglied_van_Mozes.pdf